HET KONINKRIJK VAN GOD EN HET KONINKRIJK VAN DE HEMELEN [1]
Er is altijd wel iemand die vraagt wat het verschil is tussen het Koninkrijk van God en het Koninkrijk van de hemelen.
Op veel plaatsen lijkt er geen verschil te zijn. Zij worden naast elkaar genoemd in Matteüs 19:23-24, in de gelijkenis van de
rijke jongeling die zo aan zijn bezit gehecht was. Vaak heeft de Griekse Schrift het over het Koninkrijk zonder aan te geven om
welk het precies gaat. Bovendien zijn er gelijkluidende passages, waarin Matteüs het Koninkrijk van de hemelen noemt,
terwijl een andere evangelist het daar over het Koninkrijk van God heeft (vergelijk Matteüs 13:31-33 eens met Lucas 13:18-21).
Matteüs
Het is alleen Matteüs, die over het Koninkrijk van de hemelen spreekt. Maar ook hij wijst soms naar het Koninkrijk van God.
Die plaatsen zijn belang om te begrijpen welk subtiel onderscheid tussen beide aanduidingen bestaat.
Vindplaatsen bij Matteüs met 'Koninkrijk van God'
12:28 Maar indien Ik door de geest van God boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God over u gekomen.
19:24 Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.
21:31 De tollenaars en de hoeren gaan u voor in het Koninkrijk van God.
21:43 Ik zeg u, dat het Koninkrijk van God van u zal weggenomen worden.
Wat zou er veranderen, wanneer wij op die vindplaatsen 'God' vervingen door 'de hemelen'? Als wij dat zouden ontdekken,
zouden wij ook inzien waarom God nu juist twee aanduidingen van het Koninkrijk gebruikt heeft.
Koninkrijk van de hemelen
De grondgedachte van het 'Koninkrijk van de hemelen' vinden wij in Daniël 2:44 - 'Maar in de dagen van die koningen zal
de God van de hemel een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid (= voor eonen) niet zal te gronde gaan,
en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan
een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid (= voor de eonen)'. Bij nauwkeurige lezing van deze en alle
andere passages die naar het Koninkrijk verwijzen, blijkt dat zij zich tot louter aardse zaken beperken. De grenzen van
het Koninkrijk liggen niet buiten onze planeet. Bovendien blijkt het om de heerschappij te gaan van één volk of natie
over alle overige natiën op aarde. Eerder hadden de koninkrijken van Babylon, van de Meden en de Perzen, van Griekenland
dat al gedaan. Maar alle koninkrijken zullen eenmaal tenietgaan en vervangen worden door een toekomstig Koninkrijk.
Koninkrijk van God
Terwijl het Koninkrijk van de hemelen nog aan moet breken, blijkt het Koninkrijk van God al wel te bestaan.
Het is echter nog slechts in de hemelen werkelijkheid. Daarom juist leerde onze Heer aan Zijn discipelen zó te bidden:
'Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde' (Matteüs 6:10). Het Koninkrijk van God bestrijkt dus nog
uitsluitend het heelal en de gebieden daarvan die niet tegen Gods wil rebelleren. Maar in de toekomst zal het ook de
aarde omvatten. Daartegenover staat dat het Koninkrijk van de hemelen nooit verder dan de grenzen van de aarde zal reiken.
Het Koninkrijk van God is nu al in de hemel werkelijkheid. Op aarde is echter nog geen van beide Koninkrijken aangebroken.
Het Koninkrijk van God verwijst naar God als de soevereine vorst. Bij het Koninkrijk van de hemelen berust de
opperheerschappij ook bij God, maar daar heeft Hij een en ander aan een bijzonder volk gedelegeerd: 'En het koningschap,
de macht en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen van
de Allerhoogste' (Daniël 7:27). De twaalf apostelen zullen zitten op twaalf tronen om over de twaalf stammen van Israël
te regeren (Matteüs 19:28). Sommigen zullen over vijf steden heersen zijn, anderen over tien (Lucas 19:17-19). Het is die
heerschappij, die de Heer bedoelt, wanneer Hij de discipelen beveelt alle volken tot Zijn discipelen te maken en hen te
onderwijzen (Matteüs 28:19).
Koninkrijk van God bij Matteüs
Wij nemen hierna de vindplaatsen van 'Koninkrijk van God' bij Matteüs onder loep.
Volgens 12:28 heeft het aardse Koninkrijk over demonen duidelijk geen zeggenschap. Toen de Heer hen uitwierp,
was dat een teken van het feit, dat het Koninkrijk van God over hen gekomen was.
Het geval van de rijke jongeling, in Matteüs 19:24, gaat voor beide Koninkrijken op. Maar het binnengaan
kost juist de meeste moeite, als het gaat om Gods heerschappij over iemands persoonlijke leven.
De tollenaars en de hoeren zullen in het Koninkrijk niets anders dan een oordeel tegemoet gaan. Voor het
Koninkrijk zijn tollenaars slechts verraders. Maar de 'doe-het-zelfrechtvaardigen' - de Farizeeën, die zeiden geknipt
te zijn voor een erebaan bij de Koning - zouden nog minder rechten krijgen dan degenen, die zij verachtten.
- Dit laat een ander karakteristiek verschil tussen beide Koninkrijken zien: bij het Koninkrijk van God staat
onderwerping aan de wil van God Zelf voorop, bij het Koninkrijk van de hemelen gaat het om de heerschappij,
die Hij in handen van mensen heeft gelegd.
- De geschiedenis zal bij het Koninkrijk van God een andere loop hebben dan bij het Koninkrijk van de hemelen.
In laatstgenoemd Koninkrijk zal slechts van een geveinsde onderworpenheid sprake zijn. Daaraan zal een einde komen,
zodra Satan van zijn ketenen bevrijd is. Maar trouw aan God is net zo persoonlijk bepaald als bij iemand die trouw
aan zijn vorst is. Die trouw gaat onderworpenheid aan een van God afgeleid gezag ver te boven.
In Matteüs 21:43 hebben wij te maken met de vruchten van de wijngaard. Hier is niet de positie van Israël ten
opzichte van de overige natiën aan de orde. Israël zou in zijn onderworpenheid aan God de most moeten hebben prijsgegeven,
die Hem en mensen vreugde schenkt (Richteren 9:13). Niet het Koninkrijk van de hemelen is hun nu ontnomen, maar het Koninkrijk
van God. Dat zal aan een natie gegeven worden, die wel vrucht voortbrengt.
Samenvatting van de vergelijking
Beide Koninkrijken hebben veel gemeen en worden vaak aan elkaar gelijk gesteld. Niettemin hebben zij bijzondere
karaktertrekken, waardoor het niet mogelijk is de termen tegen elkaar uit te wisselen.
De grondgedachte van het 'Koninkrijk van de hemelen' staat in Daniël 2:44. Het moet nog aanbreken en zal zich
dan uitsluitend tot de aarde beperken. De heerschappij zal God delegeren aan 'het volk van de heiligen van de
Allerhoogste' (Daniël 7:27).
Het Koninkrijk van God bestaat al en omvat nu nog uitsluitend het heelal en de gebieden die zich aan
Zijn wil hebben onderworpen. In dit Koninkrijk heerst alleen God als soevereine vorst. In de toekomst zal
ook de aarde tot dit Koninkrijk behoren.
HET KONINKRIJK VAN DE VADER
Belangwekkend is ook het verband tussen Koninkrijk en Vader. Daarbij valt het accent op de positie van de kinderen
van de Koning. Het gaat hier om een familieband die uit het vaderschap voortvloeit, waarin zorgzaamheid en familietrekken
naar voren treden. God is de Vader van de rechtvaardigen (Matteüs 13:43). Bij Hem smeekt men om brood en vergeving (Matteüs 6:10).
Hij zal voor de wijn zorgen in het komende Koninkrijk (Matteüs 26:29).
Het Koninkrijk van God wordt in de brieven nauwelijks genoemd en dan nog alleen met nadruk op het karakter ervan.
Bovendien wordt het nooit genoemd als iets dat op aarde werkelijkheid is. Het is iets dat nog in de schoot van de
toekomst ligt (1 Korintiërs 6:9-10 en 15:50; Galaten 5:21; Efeziërs 5:5; 1 Tessalonicenzen 2:12; 2 Tessalonicenzen 1:5; 2
Timoteüs 4:1 en 18). Het houdt verband met enigen uit de besnijdenis die met hen meewerkten (Kolossenzen 4:11).
HET KONINKRIJK VAN DE ZOON
Toch is er een Koninkrijk dat al in onze tijd bestaat. Wij bedoelen dan niet het rijk van de duisternis en de boosaardige
invloed die daarvan uitgaat, maar het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde (Kolossenzen 1:13). Bij de machten der duisternis
gaat het om een geestelijk rijk dat niet het oogmerk heeft de huidige regeringen van hun plaats te verdringen. Hetzelfde is het
geval bij het Koninkrijk van de Zoon. Het is een zuiver geestelijk rijk. Eens waren wij onderdanen van het rijk van
de duisternis, nu zijn wij onderdanen van het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Daarbij zijn wij nog steeds onderdanen
van de regeringen die de mensen gevormd hebben. Het zijn niet die regeringen waarvan wij losgemaakt zijn. De Schrift spoort
ons juist aan ons te schikken onder degene die als overheid boven ons gesteld zijn (Romeinen 13).
Er zal een dag aanbreken, waarop het Koninkrijk van Gods Zoon ook een aardse werkelijkheid wordt. Dat zal gebeuren,
nadat deze oude aarde vervangen zal zijn door een nieuwe. Dan zal God met de gehele mensheid volkomen verzoend zijn
en zullen allen van harte Zijn geliefde Zoon aanbidden. Dan zal er een zo volkomen heerschappij bestaan, dat op een
zeker moment alle overige machten en heerschappijen zich aan Hem zullen onderwerpen. Tot slot zal ook de Zoon Zelf
Zich aan de Vader onderwerpen (1 Korintiërs 15:27).
Zolang zonde en rebellie de scepter zwaaien, hebben wij een eigen regering nodig om een rustig bestaan te kunnen leiden.
Maar wanneer de zonde eindelijk tenietgegaan is en aan Gods wil geen strobreed meer in de weg gelegd wordt, waarom zou
er nog een regering nodig zijn? Vanaf dat moment zal er slechts in naam van een Koninkrijk sprake zijn, omdat de Vader
Zelf alles op zijn juiste plaats zal zetten. Dan zullen wij ook de les geleerd hebben, die Hij voor ons bedoelde: dat
alleen Zijn wil goed is, tot Zijn heerlijkheid en tot ons welzijn. Wanneer allen dit van ganser harte kunnen beamen,
zal Gods einddoel werkelijkheid worden: God alles in allen!
DE GEHEIMENISSEN VAN HET KONINKRIJK [2]
De Schrift openbaart bijzondere geheimenissen waarvan de ene categorie Israël aangaat en de andere de natiën.
De eerste categorie is in de tijd begrensd door Israëls verwerping in het verleden en door Israëls herstel in de toekomst.
Daarnaast zijn er nog de grenzen, die gesteld worden door de geheimenissen aangaande de natiën. Want in de periode waarin
Israël terzijde gesteld is, kunnen de geheimenissen aangaande Israël nog geen werkelijkheid worden. Wij zullen nu elk van
die geheimenissen kort de revue laten passeren.
De eerste vier van deze geheimenissen zijn de enige die op zodanige wijze gesteld werden, dat zij voor de toehoorders
moeilijk te begrijpen waren. Zij werden in de vorm van gelijkenissen gebracht en alleen aan de discipelen op eenvoudige
wijze uitgelegd. Hun boodschap bleef verborgen voor degenen die ook doof waren voor Jesaja's woorden. Alleen degenen die
oren hadden om te horen, konden die verstaan.
1. De gelijkenis van de zaaier (Matteüs 13:18-23) maakt duidelijk om welke redenen het Koninkrijk dat de Heer verkondigde,
door Israël verworpen zou worden, namelijk door:
- het optreden van de Tegenwerker;
- de zwakheid van het vlees;
- de wereld en zijn rijkdommen.
2. De gelijkenis van het onkruid (dolik) en het koren (Matteüs 13:24-30) laat de grootheid zien van het Koninkrijk, dat aan het eind van deze eon zal aanbreken, wanneer de Zoon des mensen de akker van alle huichelaars gezuiverd zal hebben.
3. De gelijkenis van het mosterdzaadje (Matteüs 13:31-32) laat zien tot welke enorme omvang het verworpen Koninkrijk toch zal uitgroeien. Dat het om een vals koninkrijk gaat, blijkt uit het beeld met de vogels, de boosaardige geestelijke machten die zich in dit koninkrijk zullen nestelen.
4. De gelijkenis van het zuurdesem (Matteüs 13:33) laat zien, dat het valse koninkrijk van binnen corrupt is en dat dit het geheim van zijn grootheid is. Dit bederf is er door Israël zelf ingebracht en tot in de verste hoeken doorgedrongen. Alleen vuur kan er een einde aan maken.
DE GELIJKENISSEN VAN HET KONINKRIJK EN DE GEMEENTE DIE ZIJN LICHAAM IS
Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als velosser verwachten (Filippenzen 3:20).
De lijn van het Koninkrijk en die van de gemeente
In vele kerken en gemeenten maakt men de fout dat men alle woorden van de Schrift op zichzelf toepast zonder
zich te bekommeren om het adres waaraan een boodschap gericht is. Door zo de Schrift te lezen, ontneemt men
zichzelf het zicht op de waarheden die in Paulus' brieven onthuld zijn. Helaas hebben maar weinig gelovigen
geleerd te hebben het woord van de waarheid recht te snijden (2 Timoteüs 2:15; NBG51: rechte voren trekken).
Dat blijkt wel uit het feit dat men steeds probeert de lijn die voor het Koninkrijk geldt te koppelen aan
de lijn die voor de gemeente geldt die het lichaam van Christus is. Daarmee schuift men de unieke verwachting
die een lid van de uitgeroepen gemeente op grond van zijn roeping mag hebben, volledig naar de achtergrond.
Voor ons zijn de gelijkenissen van het Koninkrijk slechts interessant voorzover het de onderlinge tegenstellingen
aangaat. Dat leert ons te onderscheiden:
- hoe God Zijn weg met Israël gaat, het richt en liefheeft en
- hoe God ons leidt, die behoren tot de gemeente die het lichaam van Christus is (Efeziërs 1:22), ons liefheeft, ons
gerechtvaardigd en genade geschonken heeft en ons naar rijpheid voert.
Daarom is het goed de contrasten tussen de gelijkenissen van het Koninkrijk en wat Paulus ons geopenbaard heeft eens
onder de loep te nemen.
Een levend portret van het Woord
Wij mogen God dankbaar zijn dat wij niet tot de menigte behoren die het Woord wel hoort, maar niet begrijpt.
Wij baseren ons op de belofte dat de Heer ons in alles inzicht zal geven (2 Timoteüs 2:7). Wij zijn niet bang
om te moeten lijden. Wij weten immers dat het lijden in de genade is ingebed en tot onze innerlijke toerusting
dient (Romeinen 8:17; 1 Tessalonicenzen 3:3-4). Wij zijn ertoe gesteld in Zijn lijden te delen! Het is een geschenk van God.
'Want aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden' (Filippenzen 2:29-30).
Daarom mogen wij ons verblijden om het lijden dat wij ervaren zonder daarin onder te gaan (Kolossenzen 1:24).
Wij zouden, net als Israël, de zorgen van deze eon op Hem mogen werpen (1 Petrus 5:7). Maar bij ons behoeft het niet eens zover te komen: 'Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en gedachten behoeden [4] in Christus Jezus' (Filippenzen 4:6-7).
Wij zijn ook niet op rijkdom uit om niet in verzoeking, in een strik te vallen (1 Timoteüs 6:6-11). Gelijken wij
dan op degenen bij het zaad in het hart viel en dertig-, zestig-, honderdvoudig vrucht voortbrengt (Matteüs 13:8)?
Neen, want God heeft ons in een positie gebracht waar Hij veel meer van ons kan verwachten. Bij ons is het Woord
niet alleen in het hart gevallen, maar zullen zelf het levende portret van het Woord worden! Vandaar dat Paulus in
zijn brief aan de Filippenzen schrijft: '... opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen
Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld' (2:16).
Wij zijn een brief van Christus, geschreven met de geest van de levende God (2 Korintiërs 3:3).
Een zichzelf zuiverende gemeente
Op de akker van de gemeente die het lichaam van Christus is, zal het anders eraan toe gaan dan de gelijkenissen van
het onkruid en het zuurdesem laten zien. In die gelijkenissen laat men de Tegenwerker begaan en mogen de knechten
tussentijds geen onkruid wieden (Matteüs 13:30). Maar waar het ons aangaat, schrijft Paulus: 'Weet gij niet, dat
een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn'
(1 Korintiërs 5:6-7). Daarom moet iemand die, al heet hij een broeder, een hoereerder is, uit de gemeenschap van
de heiligen verwijderd worden (1 Korintiërs 5:11). Want hoe zou iemand van die gemeenschap deel uit kunnen maken,
wanneer hij geen duidelijk onderscheid ziet tussen het Koninkrijk en de gemeente die het lichaam van Christus is -
om nog maar te zwijgen van zijn positie als heilige?
De gemeente is het persoonlijke eigendom van Christus en heeft door Hem rechtstreeks toegang tot de Vader. Zij is in Christus
gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen. Waar wordt zoiets over Israël, wel of niet in de vorm van
een gelijkenis, gezegd? Het gebrek aan tucht in de gemeente hebben vele christenen met een beroep op Matteüs 13:29 gebillijkt.
Eerlijk gezegd kunnen wij ons nauwelijks een absoluut 'zuivere' gemeente op aarde voorstellen. Wat echter wel kan,
is een zichzelf door het geloof zuiverende gemeente, die bij het geloof blijft, gefundeerd en bestendig, en zich niet
af laat brengen van de verwachting van het evangelie, die zij gehoord had en waarvan Paulus een dienaar geworden was
(Kolossenzen 1:23).
Vele gemeenschappen van christenen beantwoorden hier niet aan en willen dat ook niet, omdat zij gericht zijn op wat aards,
vleselijk, tastbaar is. Daardoor voelen zij zich zo aangetrokken tot Israëls aardse bediening.
Zijn kostbaar eigendom
Wij zijn een schouwspel voor boodschappers en mensen. Wij zijn dwaas om Christus' wil. Ik-gerichte, van lijden afkerige
christenen doen hun uiterste best om het zich in deze wereld geriefelijk te maken en 'verstandig' en 'sterk' te worden.
De ware leden van het lichaam van Christus zullen zich echter steeds beter van dergelijke ambities los kunnen maken
(1 Korintiërs 4:9-14). Daarom willen wij graag de smaad van het kruis dragen en nergens anders in roemen dan in het
kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor [5] voor ons de wereld gekruisigd is en wij voor de wereld (Galaten 6:14).
Zouden wij, die leden van Zijn lichaam zijn, in Zijn ogen niet veel kostbaarder zijn als Zijn 'schat' en Zijn 'parel'?
Natuurlijk schenken die schat en die parel Hem buitengewoon veel vreugde. Hij heeft immers Zijn leven ervoor gegeven?
Maar als Zijn lichaam zijn wij Hem vele malen dierbaarder en kostbaarder. Hij zou ons nooit kunnen haten, ook al
zouden wij Hem teleurstellen (Efeziërs 5:29). Hij stelt ons liever onder Zijn tucht, omdat het Zijn wens is een
heerlijk uitgeroepen gemeente te presenteren die geen vlek of rimpel of iets dergelijks heeft, maar heilig en
smetteloos is (Efeziërs 5:27). Dan zal die gemeente haar toekomstige heerlijkheid waard zijn (Romeinen 8:29-30).
Wij zullen in de toekomst niet door boodschappers aan een gericht en een selectie onderworpen worden zoals Israël in de
gelijkenis van het sleepnet. Wij zullen voor de soevereiniteiten en gevolmachtigden te midden van de hemelingen een
toonbeeld vormen. Wij zijn het niet die gericht zullen worden, maar wij zullen boodschappers richten (1 Korintiërs 6:3).
Er zijn maar weinig gelovigen bij wie dit bekend is. Het zal de Heer Zelf zijn die ons eens zal beoordelen en wel op
het moment dat wij voor de bêma komen te staan (2 Korintiërs 5:10).
SLOTWOORD
Ook voor ons is het van groot belang om de waarheden over het Koninkrijk van de hemelen grondig te kennen.
Wij maken deel uit van Zijn lichaam, het complement van Hem Die het al in allen compleet maakt (Efeziërs 1:23).
Wij hebben gezien dat van dat al het aardse Koninkrijk slechts een klein onderdeeltje is.
Het moet ons nu duidelijk zijn dat wij een vele malen heerlijker roeping hebben, die boven is,
in Christus Jezus (Filippenzen 3:14). Moge de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid,
ons een geest geven van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem, opdat wij zien wat de verwachting
van Zijn roeping is (Efeziërs 1:17-23)! Alleen dan is het mogelijk dat wij een wandel hebben die deze roeping waardig is.